Lukas 24

24
De opstanding
1En #Matt. 28:1; Mark. 16:1; Joh. 20:1op de eerste dag van de week gingen zij, heel vroeg in de morgen, naar het graf en brachten de specerijen mee die zij gereedgemaakt hadden, en sommigen gingen met hen mee.
2Zij nu vonden de steen afgewenteld van het graf.
3En toen ze naar binnen gegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heere Jezus niet.
4En het gebeurde toen ze daarover in twijfel waren, zie, twee mannen stonden bij hen in blinkende gewaden.
5En toen zij zeer bevreesd werden en het gezicht naar de grond bogen, zeiden die tegen hen: Waarom zoekt u de Levende bij de doden?
6Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. #Matt. 16:21; 17:22; 20:18; Mark. 8:31; 9:31; 10:33; Luk. 9:22; 18:31Herinner u hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was:
7De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.
8En zij #Joh. 2:22herinnerden zich Zijn woorden.
9 # Matt. 28:8; Mark. 16:10 En toen zij teruggekeerd waren van het graf, berichtten ze dit alles aan de elf discipelen en aan alle anderen.
10En het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen die bij hen waren, die dit tegen de apostelen zeiden.
11En hun woorden leken hun kletspraat en zij geloofden hen niet.
12 # Joh. 20:3,6 Maar Petrus stond op en snelde naar het graf en toen hij zich vooroverboog, zag hij alleen de linnen doeken liggen. En hij ging weg en verwonderde zich over wat er gebeurd was.
De Emmaüsgangers
13 # Mark. 16:12 En zie, twee van hen gingen op diezelfde dag naar een dorp dat zestig stadiën#24:13 stadiën - Eén stadie bedraagt ongeveer 185 meter. van Jeruzalem verwijderd was en waarvan de naam Emmaüs was.
14En zij spraken met elkaar over al deze dingen die gebeurd waren.
15En het gebeurde, terwijl zij met elkaar spraken en van gedachten wisselden, #Vers 36; Matt. 18:20dat Jezus Zelf bij hen kwam en met hen meeliep.
16Maar hun ogen werden gesloten gehouden, zodat zij Hem niet herkenden.
17En Hij zei tegen hen: Wat zijn dit voor gesprekken die u al lopend met elkaar voert en waarom ziet u er zo bedroefd uit?
18En de één, van wie de naam Kleopas was, antwoordde en zei tegen Hem: Bent U als enige een vreemdeling in Jeruzalem dat U niet weet welke dingen daar in deze dagen gebeurd zijn?
19En Hij zei tegen hen: Welke dan? En zij zeiden tegen Hem: De dingen met betrekking tot Jezus de Nazarener, #Luk. 7:16; Joh. 4:19; 6:14Die een Profeet was, machtig in werken en woorden voor God en heel het volk;
20en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben.
21En wij hoopten dat Hij het was #Hand. 1:6Die Israël zou verlossen. Maar al met al is het vandaag de derde dag sinds deze dingen gebeurd zijn.
22 # Matt. 28:8; Mark. 16:10; Joh. 20:18 Maar ook hebben sommige vrouwen uit ons midden, die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn, ons versteld doen staan.
23En toen zij Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze zeggen dat ze zelfs een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden dat Hij leeft.
24En sommigen van hen die bij ons waren, gingen naar het graf en troffen het ook zo aan als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet.
25En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben!
26 # Jes. 50:6; 53:5; Filipp. 2:7; Hebr. 12:2; 1 Petr. 1:11 Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?
27 # Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10; Deut. 18:15 En Hij begon bij Mozes en #Ps. 132:11; Jes. 7:14; 9:5; 40:10; Jer. 23:5; 33:14; Ezech. 34:23; 37:25; Dan. 9:24; Micha 7:20al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.
28En zij kwamen dicht bij het dorp waar ze naartoe gingen en Hij deed alsof Hij verder zou gaan.
29 # Gen. 19:3 En zij drongen er bij Hem op aan en zeiden: #Hand. 16:15; Hebr. 13:2Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is gedaald. En Hij ging naar binnen om bij hen te blijven.
30En het gebeurde, toen Hij met hen aan tafel aanlag, dat Hij het brood nam en het zegende. En toen Hij het gebroken had, gaf Hij het aan hen.
31En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht.
32En zij zeiden tegen elkaar: Was ons hart niet brandend in ons, toen Hij onderweg tot ons sprak en voor ons de Schriften opende?
33En op datzelfde moment stonden zij op en keerden terug naar Jeruzalem, en vonden de elf discipelen en hen die bij hen waren, bijeen.
34Die zeiden: De Heere is werkelijk opgewekt #1 Kor. 15:5en is aan Simon verschenen.
35En zij vertelden wat er onderweg gebeurd was, en hoe Hij door hen herkend was bij het breken van het brood.
Verschijning aan de elf apostelen
36 # Mark. 16:14; Joh. 20:19; 1 Kor. 15:5 En toen zij over deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in hun midden en zei tegen hen: Vrede zij u.
37En zij werden angstig en zeer bevreesd en dachten dat ze een geest zagen.
38En Hij zei tegen hen: Waarom bent u in verwarring en waarom komen zulke overwegingen op in uw hart?
39Zie Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf. Raak Mij aan en zie, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.
40En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien.
41En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden, en zich verwonderden, zei Hij tegen hen: #Joh. 21:10Hebt u hier iets te eten?
42En zij gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat.
43En Hij nam het aan en at het voor hun ogen op.
44En Hij zei tegen hen: #Vers 6; Matt. 16:21; 17:22; 20:18; Mark. 8:31; 9:31; 10:33; Luk. 9:22; 18:31Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen.
45Toen opende Hij hun verstand zodat zij de Schriften begrepen.
46En Hij zei tegen hen: #Ps. 22:7; Hand. 17:3Zo staat er geschreven en zo moest de Christus lijden en uit de doden opstaan op de derde dag.
47En in Zijn Naam moet onder alle volken bekering en #Hand. 13:38; 1 Joh. 2:12vergeving van zonden gepredikt worden, #Hand. 2:4te beginnen bij Jeruzalem.
48En u bent van deze dingen getuigen.
49 # Joh. 14:26; 15:26; 16:7; Hand. 1:4 En zie, Ik zend de belofte van Mijn Vader op u; #Hand. 1:4maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.
De hemelvaart
50 # Hand. 1:12 Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië. En Hij hief Zijn handen op en zegende hen.
51 # Mark. 16:19; Hand. 1:9 En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde. En Hij werd opgenomen in de hemel.
52En zij aanbaden Hem en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap.
53En zij waren voortdurend in de tempel, terwijl ze God loofden en dankten. Amen.

Àwon tá yàn lọ́wọ́lọ́wọ́ báyìí:

Lukas 24: HSV

Ìsàmì-sí

Pín

Daako

None

Ṣé o fẹ́ fi àwọn ohun pàtàkì pamọ́ sórí gbogbo àwọn ẹ̀rọ rẹ? Wọlé pẹ̀lú àkántì tuntun tàbí wọlé pẹ̀lú àkántì tí tẹ́lẹ̀